
Buiten is van iedereen
Mijn agenda is nog leeg, want alles met teveel prikkels en triggers doe ik nog niet. Ik ben al de hele dag op pad met de fiets en Rollo in de kar. In de ochtend afgesproken met iemand aan de andere kant van de stad en nu zwerf ik via mooie natuurplekjes terug naar huis. De zon doet me goed. Gisteren ontdekte ik in therapie waarom mijn wegloper zo graag buiten is. “Buiten is van iedereen, dus ook van mij. Daar hoef ik niet na te denken of ik te veel ben of te weinig. Te lang aanwezig of te kort. Of ik op mijn plek zit of die van iemand anders. Buiten is van iedereen, dus ook van mij.” Het was bijzonder om haar dat te horen zeggen. Wegloper is zo vaak beperkt en aangemerkt als dat deel in mij waar geen afspraken mee te maken zijn. Die vermijdt en vlucht. Maar in wezen is ze heel wijs en brengt ze ons naar buiten. Daar waar we even niet hoeven af te stemmen. Op het hondenveld, in het bos of in een vogelhut, daar heb ik nooit dat ik stress of spanning voel of ik ergens wel mag zitten of lopen. Dat geeft rust aan mijn lijf en binnenwereld. Ik ben buiten ook veel meer ontspannen en vrijer in contact. Zo dwarrel ik al de hele dag op mijn fiets tot ik voor mij op het pad zie dat er iets aan de hand is.
“Ze zegt niks en haar fiets is stuk,” zegt een mevrouw. Ik kijk naar het meisje. Een tiener met roze haar, ze is overstuur aan het huilen. “Ah, de binnenband ligt ernaast. Dat ga ik proberen te maken,” zeg ik rustig. Ik kijk het meisje aan, maar ze reageert niet. De mevrouw gaat naast haar zitten en duwt haar hond op haar schoot. “Hij is heel lief, de muilkorf is alleen omdat hij niets van de grond mag eten.” Ze reageert niet. Ik probeer de fietsband te fixen, maar kom er niet helemaal uit. Een meneer komt helpen. Hij neemt het technische gedeelte op zich en ik ga naast het meisje zitten. “Probeer maar rustig te ademen”. Ze zegt nog steeds niet terug en de paniek lijkt alleen maar toe te nemen. De meneer begint van alles te vragen over waar ze pijn heeft. Ik zeg dat ze vooral in paniek lijkt. “Waar kom je vandaan?” vraag ik. Ze noemt de naam van de basisschool. Gelukkig, er is iets van contact. “Waar moet je naar toe?” Achter het ziekenhuis. Ik begin te puzzelen. Dat kan de jeugdzorg betekenen of de opvang voor Oekraïnevluchtelingen. Ik blijf rustig naast haar zitten. Ik heb alle tijd. De meneer gaat even naar huis om een nieuw ventiel te halen. Ze lijkt het niet te horen. Ik kan me dat wel voorstellen, dat paniek zo groot is, dat een fietsband een onoverkomelijk probleem lijkt en dat denken in oplossingen niet meer gaat. Als zoiets mij vroeger overkwam, dan liep ik terug naar school en vroeg ik de conciërge om te helpen en belde ik met de vaste telefoon die aan de muur hing naar huis. Je wist gewoon als kind dat terug gaan naar school mocht en dat er dan wel iemand was die met je meedacht. Maar als de paniek zo groot is, dan gaat denken in mogelijkheden niet meer.
Ik maak me meer zorgen dat zij nog steeds niet echt rustig lijkt te worden. “Kom je uit Oekraïne?” Als het niet zo is, is het misschien en een gekke vraag, maar ik wil toch een aanknopingspunt hebben. Ze knikt en er komt iets van rust in haar gezicht. De puzzelstukjes vallen steeds meer op hun plek. De vraag is of ze alles van wat we tegen haar gezegd hebben, wel heeft verstaan. Ze antwoordt in korte zinnen. De zinnen ‘ventiel moet vervangen worden’ en ‘muilkorf is alleen omdat hij anders van de grond eet’, zijn waarschijnlijk niet over gekomen. Ik begrijp haar paniek wel. Ben je in een vreemd land, doet je telefoon het niet meer en sta je ineens met een kapotte fiets, terwijl het nog minstens een uur lopen is. En dan gooit ook nog iemand een gemuilkorfde hond op je schoot.
“Mag ik bellen?”, vraagt ze. Ik geef haar mijn telefoon. Ze belt haar moeder en is meteen weer vol in haar emotie. Ondertussen heeft de meneer de fiets gefikst. Ze staat op en droogt haar tranen en kijkt in een spiegeltje of ze niet teveel gehuild heeft. “Ik ga nu,” zegt ze. Ik kijk naar haar fiets. Ik vraag me af of die het gaat volhouden tot ze ‘thuis’ is. Haar paniek was hevig en op de route komt ze geen fietsenmaker meer tegen. Het is zeker nog 20 minuten fietsen. “Ik fiets met je mee”, zeg ik. Ze schudt haar hoofd.
De grote paniek is gezakt en maakt nu plaats voor tienerongemakkelijkheid. Ik moet precies dezelfde kant op, maar ik weet niet in hoeverre ze dat begrijpt. “Ik fiets met je mee en als je niet wil dat ik naast je fiets, dan fiets ik achter je.” Ze komt in beweging en ik weet niet wat ze wil. Ik besluit maar naast haar te fietsen. Ik vraag naar welke middelbare school ze straks gaat en vertel dat ik tekenjuf ben geweest. Dat komt over, want er komt een lach op haar gezicht. Na vijf minuten is de band weer plat. We stappen af om de band weer op te pompen en vervolgen onze weg. Lange tijd zeggen we niets. Ik voel me gemakkelijk en ongemakkelijke tegelijk. Normaal zou ik zo’n ritje opvullen met geklets, maar de taalbarrière en haar verlegenheid, maakt dat ik stil ben. Met nabij blijven voel ik me inmiddels wel op mijn gemak. Ik wil haar zeggen dat ik haar begrijp. Dat ze zich niet hoeft te schamen voor paniek. Dat tranen oké zijn. Maar woorden werken nu niet. Ik ben met dit ongemak en het is oké. Lang duurt het niet, want de band is weer plat. Zo herhaalt het ritueel zich drie keer tot we bij de opvanglocatie zijn. Bij het kruispunt zeg ik: “ik ga hier rechts”. “Oké”, zegt ze. En weg is ze.
Ze is in mijn hart gaan zitten, deze tiener met haar roze haren en stoere schoenen. Eenmaal thuis zoek ik het nummer op van haar moeder. Ik app: ‘ik hoop dat alles goed is met uw dochter en haar fiets. Ze heeft met mijn telefoon gebeld. Wat een dapper meisje. Ik hoop dat ze het niet erg vond dat ik helemaal meefietste. Maar ik wilde dat ze goed thuis kwam. Groetjes Roos.’ Ik krijg meteen reactie terug: ‘Goedemiddag Roos. Met mijn dochter gaat alles goed. Bedankt voor uw hulp en reactievermogen. Het is heel goed dat er mensen zijn die kunnen helpen in moeilijke tijden. Wij zijn u zeer dankbaar. Prettige dag’.
Ik denk terug aan hoe ik mijn fietstocht begon, met de ontdekking dat ik me buiten vrijer en veiliger voel. Als deze situatie zich ergens binnen had voorgedaan, had ik waarschijnlijk anders gehandeld. Ik kon nu doen wat ik hoop dat anderen ook bij mij doen als ik in paniek ben. Rustig de tijd nemen om uit te vogelen wat er is. Geen haast. Geen angst voor de paniek, gewoon er naast gaan zitten. Proberen contact te leggen en als dat niet lukt een hele concrete vraag stellen. “Waar ga je naartoe?”, was het puzzelstukje waardoor ik ontdekte dat ze Oekraïens was. Praktisch oplossen wat er op te lossen valt en dan op gepaste afstand toch nabij blijven tot ze veilig thuis is. Vooral dat laatste, het mee fietsen vroeg van mezelf dat ik plek durfde in te nemen. Bang om grensoverschrijdend te zijn, deed ik het toch. Want buiten is van iedereen. Dus ook van mij.