Verjaardag
Mijn allerleukste verjaardag was die keer dat ik iedereen had uitgenodigd bij een recreatieplas voor een picknick. Daar is op zich niets bijzonders aan. Maar ik had mijn overbuurman gevraagd om met ons te komen vlottenbouwen. En dat was wel bijzonder. Mijn jongste vriendjes van vier, mijn vader van zeventig en alle leeftijden daartussen waren aan het spelen. We bouwden twee verschillende vlotten en leerden knopen leggen en een mast bouwen. Daarna een wedstrijdje naar de overkant. Mijn pa zwom als haai tussen de vlotten door, tot groot vermaak van het jonge grut. Wat een plezier en ontspanning heb ik die dag ervaren.
Een andere keer, tijdens een opname in de psychiatrie vierde ik mijn verjaardag schriftelijk. Toon Tellegen heeft een leuk verhaaltje over de secretarisvogel die alle dieren uitnodigt om schriftelijke taart te komen eten. Die stuurde ik naar mijn vrienden, met mijn adres van de afdeling waar ik zat. Ik kreeg hele creatieve post en verhaaltjes van vrienden waar ik dat nooit achter had gezocht. Ik trok de schriftelijke lijn helemaal door, dus ook verpleging en afdelingsgenoten overhandigden briefjes in plaats van me een hand te geven. Ik zat toch al binnen voor gekte, dus een beetje artistiek doen kon best.
Sinds de kwakkelkanker heeft mijn verjaardag vieren een andere kleur gekregen. Ik zag in mei dat er precies met mijn verjaardag in augustus een zomerweek in de Spil (retraitecentrum) zou zijn. Dat leek me wel een relaxte plek om te zijn. De boerderij waar ik kind aan huis ben, zit in de buurt. Kan ik daar mooi een taartje eten. Of ik de andere retraitegasten vertel dat ik jarig ben, zie ik dan wel.
Ik vind rust fijn. Maar ik ben niet helemaal alleen. Een paar van mijn binnenmeiden willen graag vertellen dat ze jarig zijn. Op dinsdag ben ik jarig en maandag start ik de retraite. Ik ben nog maar net binnen of ik hoor mezelf tegen de retraitebegeleidster zeggen: “Morgen ben ik even weg, want dan ben ik jarig.” Shit, daar gaat mijn plan. Achja, blijkbaar is dit óók mijn behoefte. Verbinding aangaan en niet alleen het volgende levensjaar inwandelen. Even later is het voorstelrondje. Haar man zegt: “jij bent morgen even weg, Roos, dat kan allemaal. Jullie kunnen als je overdag weg wil, een lunchpakket maken.” “Ik ben morgen jarig!” Daar was ze weer. Nu weet de hele groep het. Volgende keer geen voornemens meer doen die ik toch niet waar kan maken.
Bij het eten komt hij even bij me zitten. “Als je morgen jarig bent, hoe is dat dan voor je? Dan kan natuurlijk zomaar iemand beginnen met zingen.” “Ja, dat dacht ik ook. De mensen om mij heen weten wel dat ik niet hou van ‘lang zal ze leven’, maar hier weet niemand dat ik ziek ben.” “Je kan daar natuurlijk iets in doen. Of niet. Denk er maar over.”
Ik denk erover, maar kan niets verzinnen waarbij ik niet toch uitkom bij vertellen dat ik ziek ben. En daar heb ik dus echt geen zin in. Want als het K-woord valt, dan word ik meteen een K-mens. Daar zit ik helemaal niet op te wachten. Als het in een goed gesprek eens ter sprake komt, is dat geen probleem. Dan heb ik al van mens tot mens contact.
Later die dag, als we samen wandelen en praten over mijn leven, komt hij zelf met een voorstel. De volgende dag, mijn verjaardag, start ik met een ochtendwandeling met Rollo over het vlonderpad achter de Spil. Het water beweegt en weerspiegelt de ochtendzon. Het pad maakt een bocht. Ik loop mijn veertigste jaar in, zonder te weten hoe het zal gaan. Gewoon het pad volgen, dan komt het goed. Hoe dan ook. Door het bos lopen we terug. Rollo rolt eerst nog een paar keer door het mos bij de begraafplaats van de zusters. Vroeger was hier een klooster. Ik laat hem op mijn kamer, want een hond in de kapel is niet zo handig. Om half 9 is het ochtendgebed. We zingen en luisteren naar een lied. Mijn lievelingspsalm, nr. 16. Dan gaat de retraitebegeleider over naar het gebed. “Vandaag is Roos jarig en dat is heel bijzonder. We hebben goede redenen om niet voor haar te zingen. We zijn blij dat ze deze week hier bij ons is en zullen in dit gebed danken voor haar leven.” Het ontroert me, deze eenvoudige manier van het veilig maken voor mij.
Na het ochtendgebed stap ik met Rollo in de auto op weg naar de boerderij. Van de boerin krijg ik ´Spakenburgs hart´ cadeau. Dat is een grote plaatkoek met tekst. Er staat: “Op een roosachtig leven.” Ik heb een paar vrienden uitgenodigd die aan deze kant van het land wonen. We zijn met een gezellig klein groepje. Een vriendinnetje van zes en een vriendje van twaalf zijn er ook. Rollo wordt tussen die twee afgewisseld en hobbelt lekker mee over de boerderij. We hebben allemaal onze eigen boterhammen mee, niks geen gedoe met dat ik boodschappen moet doen en gastvrouw spelen. We zijn gewoon bij elkaar en ik voel me geliefd. Het is goed dat ik er ben. Na een paar uur vouw ik de resten van het spakenburgs hart in karton. Dat is voor de retraitegasten. Eenmaal weer daar duik ik mijn bed in.
Twee dagen later app ik een vriendin dat de vormgever klaar is met mijn boek. Ze appt terug: ‘ Ha lieverd, ik ben maar steeds aan het denken hoe ik ga goedmaken dat ik een dag later aan je verjaardag dacht, en nog steeds niks van me heb laten horen.’ Ik moet glimlachen. Zelf ben ik enorm slecht in verjaardagen onthouden. Ik bedenk me dat ik van wel meer mensen niets heb gehoord. Dat was in mijn eerste kankerjaar wel anders. Toen wilde iedereen een stukje Roos. Nu kon ik uitdelen van de Roosachtigkoek. ‘Je bent niet de enige’ app ik terug… ‘Blijkbaar is mijn verjaardag niet meer zo heel bijzonder en dat is best een goed teken. Als ik bijna dood zou zijn, zou iedereen er zijn. Dus blijkbaar ben ik springlevend.’