Hoe gaat het met je vandaag?
Hoe gaat het?
Vaak vragen we dit elkaar in het voorbijgaan en verwachten we een kort antwoord van de ander. Goed hoor.. druk druk druk.. zo z’n gangetje. Sinds ik kanker heb, vind ik dit een lastige vraag. Nu gaat het inderdaad wel weer z’n gangetje, maar toen de kanker actueel was, voelde het raar om ‘goed’ te zeggen. Ik stelde me dan voor dat diegene dan even later van een ander over mijn ziekte zou horen. Mag ik mezelf er nog wel zo makkelijk vanaf maken? Mag je nog ‘goed’ zeggen als je net een slechte uitslag heb gehad? Gewoon omdat je geen zin hebt in een heel gesprek? Net zoals iemand met een wat mindere dag dat doet tegenover de buurman. Maar stel dat ik nu ineens in die periode naar iedereen eerlijk antwoord zou geven, dat zou ook ongepast voelen. Alsof ik teveel deel met mensen die net iets te ver weg staan. Ik ontdekte dat een vermijdend antwoord werkt. “Ja, lekker aan de wandel met Rollo, ‘t is zulk fijn weer vandaag.”
Tegenwoordig weet een groot deel van mijn omgeving wel van de kwakkelkanker en andere onrustigheden in mijn leven. Op de vraag ‘hoe gaat het?, zeg ik tegenwoordig “vandaag wel goed.” Of “vandaag iets minder.” Van de week kwam ik een oude bekende tegen op een plantjesmarkt. Ik weet dat zij ook kampt met chronische klachten. We hadden elkaar jaren niet gezien, maar volgen elkaar wel op facebook. Ze vroeg: “Vandaag? Hoe is het vandaag?” “Vandaag is oke, en jij? ” “Goed genoeg om hier te zijn.” Dat gaf meteen verbinding. En ruimte om daarna nog even te kletsen over wat we nu doen in ons leven en welke plantjes we nog wilden kopen.
Hoe gaat het nu met je?
Regelmatig krijg ik de vraag niet even snel in de supermarkt, maar van mensen die oprecht willen weten hoe het met me is. Bijvoorbeeld van iemand uit de kerk of oud-collega’s. Soms zeg ik iets over wat me bezig houdt en zegt diegene: “Maar met de uitslagen?” Dan besef ik me dat de vraag eigenlijk over de kanker ging. En de kanker is tegenwoordig niet meer alles wat me bezig houdt. Soms vergeet ik zelfs dat ik het heb. Ik probeer te stoppen met af te tasten wat iemand bedoelt, maar dat vind ik wel lastig. Ik maak ook mee dat mijn antwoord dat de kanker rustig lijkt, automatisch wordt opgevat dat het dus goed met me gaat. Het is moeilijk uit te leggen dat ik twee tegengestelde bewegingen voel. Als ik terugkijk op de afgelopen drie jaar dat ik nu met de ziekte leef, zie ik een patroon. Als de ziekte aandacht vraagt in onderzoeken en uitslagen voel ik me psychisch best goed. Alsof mijn leven dan even onder een vergrootglas ligt en ik heel bewust geniet van alles wat er wel is. En de spanning verdragen die bij het wachten hoort, vraagt zoveel mentale ruimte, dat alle andere problemen naar de achtergrond verdwijnen. Wanneer ik in een tijd tussen de controles zit verdwijnt de kanker wat meer naar de achtergrond. Dan poppen alle andere dingen weer op. En ben ik vaak wel met één of ander verwerkingsproces bezig. Wat bij tijd en wijlen behoorlijk intensief en helemaal niet leuk is.
Ik lees in je blogs hoe het met je gaat
Mijn schrijfsels zijn afspiegelingen van wat ik overdenk. Reflecties op dingen in de zorg en de samenleving die me opvallen. Ontdekkingen die ik tijdens mijn gemijmer doe en die ik interessant vind om te delen. Dat ik me laat interviewen over daten en kanker, betekent niet dat ik aan het daten ben. Wel dat ik het geworstel herken en een stem wil geven aan mensen die zich er ook in herkennen. Er zit meestal minstens een maand tussen de gebeurtenis en het plaatsen op mijn blog. Soms zelfs een jaar, zoals mijn stukje over naar de notaris gaan. Dit doe ik bewust. Mijn website is niet bedoeld als updateblog van mijn ziekteverloop. Ik schrijf soms hele persoonlijke dingen, maar wel met een zekere afstand in de tijd. Dat houdt het voor mij veilig.
Ik vind het moeilijk om te zeggen hoe het nu echt met me gaat. Omdat wat er van binnen leeft zo kwetsbaar is. Ik zeg en schrijf zoveel niet (behalve nu dan bij uitzondering). Dat ik maar moeilijk op kan staan in de ochtend. Omdat de nacht zo vol is met dromen en angsten. Dat ik zou willen huilen, maar dat niet kan. Dat ik dacht dat ik geen DIS meer had en alle trauma’s wel verwerkt had en dat er nu toch weer een stuk bovenkomt. Ik voel me ineens weer uit meerdere delen bestaan met wie ik moet overleggen. Delen die ik al wel ken en nog steeds hetzelfde doen, zeggen en willen als eerder. Het frustreert me dat trauma dus blijkbaar nooit echt helemaal over is. Dat er altijd nog een laagje onder zit. Een laag waar ik nog niet geweest ben. Wat nog naar buiten wil en erkent moet worden. Ik zeg niet dat dit alles zoveel ruimte inneemt in mijn hoofd en lijf. Dat ik wil schrijven, maar de concentratie ver te zoeken is. Dat lezen niet lukt en autorijden ook bijna niet. En toch, toch voelt het niet alsof het slecht gaat. Want ik leef toch nog? Ik geniet ook wel af en toe. En ik kan mezelf redden. Het is alsof ik op een evenwichtsbalk sta. Ik sta daar al heel lang. Is dat ‘goed’ dat ik daar nog sta? En als ik er even af zou vallen, is dat dan ‘slecht’? Mag ik gewoon blijven staan en balanceren of moet ik eigenlijk lopen of een kunstje doen? Het is vermoeiend om op de balk te staan, dat weet ik dan wel weer zeker.
Ik moet denken aan de olifant uit de verhalen van Toon Tellegen. De olifant die iedere keer weer in de boom klimt en er steeds weer uitvalt. En dan heeft de olifant iets ontdekt. Het verhaaltje gaat zo:
Beste eekhoorn, Als je het goedvindt wil ik op je verjaardag een klein toespraakje houden. Ik heb namelijk iets uitgevonden wat evenwicht heet. Heb jij daar wel eens van gehoord? Het evenwicht, zo heet het. Ik denk dat iedereen het heel interessant zal vinden. Ik stel me voor dat ik die toespraak houd vanuit het topje van de beuk, met iedereen onder mij, op de begane grond. (Ik zal het niet lang maken.) De olifant.
Beste olifant, Dat is goed. Maar ik wil liever dat je die toespraak houdt in de speciale stoel die ik voor je heb gemaakt, en die aan het hoofdeinde van de tafel zal staan. Anders kunnen sommige dieren je niet verstaan. En dat zou zonde zijn. De eekhoorn.
Beste eekhoorn, Nee nee. Het moet uit het topje van de beuk. Want ik wil mijn woorden illustreren. Zo heet dat. In een stoel illustreren, dat gaat niet. Ik zal wel hard schreeuwen en me zo ver mogelijk vooroverbuigen. Als jij dan zorgt dat iedereen recht onder mij staat, dan kan iedereen mij verstaan. O eekhoorn, dat evenwicht, dat is toch zoiets interessants, de Olifant.
Zo ben ik ook. Ik val en sta weer op. Geniet met volle teugen en worstel me door de dag. En als ik dan in een pittig proces zit, dan deel ik dat pas als ik iets heb uitgevonden. Een nieuw inzicht, pakkende metafoor of een interessante invalshoek. Dan kan ik er over schrijven. Net als de olifant sta ik vanaf mijn evenwichtsbalk mijn nieuw verworven wijsheid te verkondigen. Alleen stuur ik mijn publiek naar huis voor ik naar beneden val.