
Rouwen, vieren en spelen
Mijn kanker is jarig. Hij (of is het een zij) is alweer drie geworden. Net zoals oud&nieuw en mijn gewone verjaardag, is 1 april nu een datum die een overgang markeert. Eigenlijk kreeg ik op 22 maart te horen dat ik B-cel lymfoom heb. Op 1 april zat ik voor het eerst bij de oncoloog. Het was ook de dag dat ik door de straat liep en Claudia in de deuropening zag staan. Het ‘jij ook’ moment. Wij hielden samen 1 april aan als datum waarop ons leven definitief veranderde. Dit is de eerste keer zonder Claudia.
Ik weet dat het mij helpt om rituelen te maken om uiting te geven aan wat er in me is. Juist als er allerlei tegenstrijdigheden in mij vechten om voorrang. Allerlei gedachten en gevoelens die meestal niet veel duidelijker worden dan een onbestemd gevoel. Niet verdrietig genoeg om te huilen. Niet blij genoeg om te lachen. Niet bang genoeg om weg te kruipen. Niet boos genoeg om te schreeuwen. Alles een beetje, alles heel veel en alles helemaal niet. Zo’n herdenkingsdag dan maar overleven door allemaal nuttige dingen te doen, helpt niet. Dat alles krijgt dan geen plek, maar zeurt en steekt en pruttelt alsnog. Daarom ben ik in de laatste week van maart gaan brainstormen over hoe de liturgie van mijn 1 aprildag er uit moest zien. Al gauw kwam ik op stroopwafels en thee. Wandelen over de begraafplaats en bij Claudia’s graf kijken. Mijn zusje en vriend vroegen of ik ze les wilde geven in creatief spelen. En of dat op 1 april kon. Dat leek me wel een mooie afsluiter van de dag.
Ik denk terug aan drie jaar geleden. In mijn boek schrijf ik daarover dit:
Dokter Thijs weet dat ik vandaag de uitslag krijg. Ik hoor de telefoon over gaan. Ik ben uitgeput, niet in staat tot een fatsoenlijk gesprek. Jenine neemt op. Ze vertelt aan dr. Thijs welke boodschap de onco had. Ze legt ook uit dat bij mij de rek eruit is en ik niet zo helder meer praat. Daarna geeft ze de telefoon aan mij. Thijs vraagt wat hij voor me kan doen. “Ik wil euthanasie,” zeg ik. “Dat kan ik nu niet meteen regelen,” zegt hij. “En ik kan je vertellen dat je op dit moment niet aan de criteria voldoet, maar als je dat wilt kunnen we er op het spreekuur eens rustig over praten.” “Ik lijd heus wel uitzichtloos,” onderbreek ik hem. “Ja, zo voelt het op dit moment wel, dat snap ik. Maar ik kan je wel vertellen dat het nu uitzichtloos lijkt, maar niet uitzichtloos is.” Ik weet dat hij gelijk heeft. Ik wil ook niet echt dood. Maar ik ben zo bang. Zo bang voor langdurig ziek zijn, voor chemo’s die komen, maar nu nog niet. Voor nooit meer beter worden. Ik kan niet overzien wat dit betekent. Ik ben uitgeput van steeds volhouden en al die triggers aangaan. Nu is er niets meer. Drie maanden geen ziekenhuis, niet meer sterk hoeven zijn. Ik ben op. En als ik echt helemaal op ben, dan wil ik dood. Dokter Thijs hoort me aan en geeft me de tip om even geen grote vragen te overdenken. “Alleen maar vragen stellen waar een antwoord op is. Dus ook je omgeving laten stoppen met vragen stellen over behandelen, kanker, toekomst, enzovoort. Laat ze je maar helpen met beantwoordbare vragen zoals: Wat is er vanavond op tv?, wat voor weer wordt het morgen?, wat ga ik straks eten en wanneer moet Rollo naar buiten?”
(…)
Warme kruidenthee met daarop een stroopwafel is mijn lievelings. Vanuit mijn bed observeer ik hoe de thee voor een lichtbruin wolkje zorgt in het kokende water. Hoelang kan de stroopwafel blijven liggen voordat hij instort en in het water verdwijnt? Het lijkt een vraag waar een antwoord op is. Toch is het antwoord niet zomaar gevonden. Er zijn verschillende parameters van invloed op de tijd dat de stroopwafel kan blijven liggen. Hoe vol het theeglas is, is van belang. De warmte van het water, de grootte van het glas en het moment van opleggen. Na één minuut is de stroopwafel precies goed en de stroop lekker zacht. Na drie minuten wordt het kritiek en is de stroopwafel de instorting nabij. Ik zou nog kunnen uitzoeken of de smaak van de thee en het merk stroopwafels van invloed is. Dokter Thijs moest eens weten wat hij veroorzaakt met zijn opmerking: ‘Alleen maar vragen bedenken waar een antwoord op is.’
Zo komt het dat de stroopwafel symbool is geworden voor mijn diagnosemoment en het leven met onzekerheid. Het is ook een mooie ‘aandacht-erbijhoud oefening’, want als je te laat bent, heb je een glas vol sompigheid. Ik vind dat bij een driejarig jubileum drie stroopwafels horen. Ik ontbijt met de eerste. Doe thee in een thermosfles en twee stroopwafels erbij in mijn tas. Rollo achterin de auto en op naar de begraafplaats. De vogels zijn ondanks de regen volop aan het zingen. Het is lente. Ik weet nog dat ik grappen maakte over de stijging van mijn kwaliteit van leven na het zien van een boom vol bloesem. Zo was ik aan het zoeken naar dat wat het leven de moeite waard maakt. Nu voel ik gelukkig weer aan alles dat het leven de moeite waard is. Met de lente kom ik zelf weer tot leven en dat is op zichzelf al een reden om te vieren.
Ik loop naar het graf van Claudia. Op zichzelf vind ik bij een graf niet zoveel. Claudia is niet hier meer, maar mij voorgegaan in Thuiskomen. Toch is het fijn om hier te zijn. De begraafplaats is een rustige groene plek. Ik ga op het bankje in de regen zitten. De stroopwafel op mijn thermosfles wordt nu vanaf twee kanten vochtig. Niet heel lekker. Ik moet om mezelf lachen. Zie mij hier nou zitten met mijn zelfgebreide rituelen. Om te proberen vorm te geven aan dat wat te groot is om vorm te geven. Ik loop met Rollo een rondje naar het bosgedeelte, waar een tante van mij begraven ligt. Twintig jaar geleden is dat alweer. Er liggen verse bloemen. Ik bekijk met aandacht de verschillende stenen. Er zijn maar weinig die net als die van mij een gat in het midden hebben.
Die middag als mijn zus en haar vriend er zijn, wijst hij naar mijn gedenkplekje in de woonkamer. Een kaarsje, kruis, engeltje en een onderdeel van mijn grafsteen. Het is pasen en hij is geestelijk verzorger. “Dit lijkt wel het open graf ofzo.” “Dat is een onderdeel van haar steen” zegt mij zus. Hij kijkt ons niet begrijpend aan. “Ja, mijn steen ligt boven, kom maar kijken.” Rollo banjert langs ons heen alvast de trap op. Onder een kast in mijn atelier ligt de steen afgedekt onder een oud laken. Beetje aan de vroege kant misschien, maar ook dit heeft een verhaal. Mijn pottenbakleermeester was al boven de tachtig en ik vroeg aan hem of grafstenen van klei ook bestaan. Hij pakte een stuk klei en begon het meteen voor te doen. Ik deed hem na en voor ik het wist was ik begonnen. Maar goed ook, want hij is inmiddels gestopt met zijn werkplaats. En dit is iets wat ik graag samen met hem wilde doen. Nu ligt de steen rustig te wachten. De schoonmaakster stofzuigt er iedere week omheen zonder te weten wat daar ligt.
Nu we toch in mijn atelier zijn beland is het tijd om te spelen. Want daarvoor kwamen zus en vriend tenslotte. We gaan in de weer met een grote bak met water en verf wat blijft drijven. Daarna met poeder en water zelf verf maken en lekker aanrommelen. Anderen iets zien ontdekken, ruimte scheppen en ondertussen zelf wat dingen maken. Daar doe ik het toch wel heel erg goed op.